Agar-agar

 

Agar agar is gemaakt van zeewieren en wordt in de tropen gebruikt als geleer / bindmiddel om pudding en snoepjes mee te maken. In de keuken is het een vegetarisch alternatief voor gelatine. 
Bij  microbiologisch en moleculair-biologisch/ biochemisch onderzoek is het onmisbaar voor de bereiding van vaste voedingsbodems (het gieten van agarplaten) en het maken van de streepjescodes van DNA (dmv electroforese).
Agar agar maakt een vloeistof vast maar heeftt zelf geen voedingswaarde.

Door de agar kan een voedingsbodem "stijf" gemaakt worden en kan op deze gel waar ook voedingsstoffen aan toegevoegd moeten worden bij de bereiding het (op bacteriën) te onderzoeken materiaal worden uitgestreken. De aanwezige bacteriën zullen dankzij de aan de agar toegevoegde voedingsstoffen groeien en door de agar is deze groei heel plaatselijk. De groei beperkt zich tot een zogenaamde kolonie. Dit komt omdat een bacterie die op de agar zit zich niet kan verplaatsen (zoals in een vloeistof) maar "vastzit", dit geldt ook voor de nakomelingen. Als deze nakomelingen in voldoende aantallen aanwezig zijn (wat vaak na een nacht in een broedstoof het geval is) worden deze voor het blote oog zichtbaar als een gekleurd bultje: de bacteriekolonie.
Op deze manier raken de bacteriën niet door elkaar en kan elke bacterie apart doorgekweekt worden zodat reinculturen mogelijk zijn.

Ook tellingen zijn mogelijk, in principe ontstaat uit elke bacteriecel 1 kolonie.
Dus als je een bekende hoeveelheid vloeistof op de agarhoudende voedingsbodem brengt (in een plat schaaltje met een  deksel= petrischaal) dan  kun je aan de hand van het aantal gegroeide kolonies uitrekenen hoeveel bacteriën er in de oorspronkelijk opgebrachte vloeistof groeiden. Zie ook bepaling kiemgetal
.

Agar agar wordt in de vorm van poeder of korrels afgewogen (en toegevoegd aan water samen met de andere ingrediënten van de voedingsbodem), en daarna door verhitten tot  98°C vloeibaar. Na sterilisatie in autoclaaf (snelkookpan) kan de voedingsbodem in petrischaaltjes gegoten worden en stolt de agar bij ca 50°C ( het is beter om van gelvorming te spreken). Zo heb je in een zeer groot temperatuurgebied de beschikking over een vaste voedingsbodem (van 0°C tot 98°C) terwijl gelatine al boven de 25°C vloeibaar wordt en veel ziekteverwekkers juist bij 37°C goed groeien.
Reden voor de microbiologen in de 19e eeuw om  van gelatine op agar over te stappen
. Een ander nadeel van gelatine is dat veel bacterien die wij willen kweken de gelatine afbreken.

kolonies op "stempelplaatje"

Stempelkussentje van agar met voedingsstoffen, erg handig om de hoeveelheid bacterien op een oppervlak te bepalen.
Zie ook kiemgetal.