Antigene eigenschappen

Elke micro-organisme  heeft zijn eigen antigene eigenschappen,
dat wil zeggen zijn eigen specifieke antigenen die op de buitenkant van bacteriecel of virus zitten.

cel a cel b
cel met antigen a  cel met antigen b

Een antigen is een stof die als deze een lichaam binnenkomt dat lichaam aanzet tot de vorming van antistoffen.

anti a anti b
antistof a antistof b


Deze antistoffen gaan een specifieke verbinding aan met de antigenen waardoor ze "opgewekt" zijn. In het lichaam is dit een middel om de bacterie of het virus onschadelijk te maken.

cel a met anti a cel b met anti b
cel met antistof a cel met antistof b


Deze binding en de reactie tussen antistof en antigen kan ook buiten het lichaam plaatsvinden.

Bijvoorbeeld op een glazen plaatje kun je bacteriën en antistoffen met elkaar in contact brengen. Als ze bij elkaar passen ontstaat een groot geheel.

agglutinatie
De cellen worden door de passende antistoffen aan elkaar gekoppeld tot een zichtbare samenklontering: agglutinatie. Zo kun je dus op een snelle manier de aanwezigheid van bacteriecellen met antigen a zichtbaar maken. Dit is het principe van alle immunochemische bepalingen : een passende antigen-antistofcombinatie zichtbaar maken. En je kunt zowel het antigen bepalen (antistof bekend en het reagens is de antistof of het antiserum) als de antistof waarbij dan het antigen bekend is.

Ook kan de binding zichtbaar worden door 1 van beide te merken met een  fluorescerend kleurtje (immunofluorescentie of immuunfluorescentie) of een enzym dat later een gekleurde stof gaat vormen die je kunt meten (ELISA). Doordat deze binding zichtbaar is hebben we  een heel selectieve methode om micro-organismen of grote moleculen te herkennen op een laboratorium, maar ook thuis.
Veel doe het zelf testen zijn gebaseerd op de immunochemische reactie tussen antistof en antigen zoals bijvoorbeeld de zwangerschapstest : vaak een gekleurde agglutinatie van hormonen met antistoffen die op gekleurde bolletjes zitten.

In de microbiologie worden immunochemische (serologische) testen vaak gebruikt bij geautomatiseerde bepalingen maar ook voor verdere determinatie binnen een soort. 
Dit gebeurt bij bacteriën meestal als groep, geslacht of soort al bekend zijn. 

Zo worden binnen de soort Escherichia coli  de enteropathogene typen met antistoffen  getypeerd.

Ook kleiner structuren dan bacteriecellen zoals toxinen zijn immunologisch te bepalen, een voorbeeld is het door Staphylococcus gevormde enterotoxine, dat met een ELISA is aan te tonen. Het grote voordeel is dat men zo de toxinen kan aantonen ook als de vormers ervan al zijn afgestorven.

Voor virussen zijn de immunologische bepalingen van groot belang, met name de ELISA.

Het kan ook andersom : Antistof bepaling met bekende antigenen (virus, toxine of bacterie)

Alle immunochemische bepaling hebben hetzelfde principe, de specifieke binding tussen antigen en antistof zichtbaar/meetbaar te maken.

De verschillen tussen de immunochemische bepalingen zitten in de manieren waarop deze binding zichtbaar gemaakt wordt.

Belangrijk om te weten is dat de test wel moet kloppen:
Er zijn omstandigheden waarbij de binding er wel is maar niet zichtbaar wordt: vals negatief resultaat.

Zo is er het prozone effect als er in verhouding tot de antigenen een overmaat aan antistoffen is. Elk antigen heeft dan zijn eigen antistof en die antistof hoeft het antigen niet te delen met een ander antigen. Hierdoor agglutineren de cellen niet en wordt de binding niet zichtbaar. Ook andersom kunnen bij in verhouding te weinig antistoffen er ook geen bruggen gebouwd worden. Op het lab worden daarom de nodige controles uitgevoerd.

 

 

Voorbeelden van Immunochemische bepalingen: [ Immuunfluorescentie ] [ Indirecte Immuunfluorescentie ] [ ELISA ]