Virussen op het lab


Kweek van virussen
Omdat een virus zich niet buiten een gastheercel kan vermeerderen is het moeilijker (dan bij bacterien) om ze te kweken, hun aanwezigheid te ontdekken , ze te identificeren, en te bepalen hoeveel er zijn.
Willen we een virus laten groeien dan moeten we hem levende cellen geven.
Sommige virussen kunnen alleen in levende dieren gekweekt worden zoals in muizen, konijnen en cavia's.
 In kippenembryo's(bevruchte bebroede kippeneieren  Als het virus kan groeien in een kippenembryo, dan is daar een tamelijk gemakkelijke en relatief goedkope dierlijke gastheer. Er zijn diverse membranen in het ei waarop het virus kan groeien Nadat het virus op de (voor deze soort) juiste plaats is geïnjecteerd wordt na enige dagen de virusgroei zichtbaar door soortspecifieke symptomen. Deze methode was eens de meest gebruikte methode en voor sommige vaccins (influenza)
Voor veel virussen is de kippenembryotechniek vervangen door de celkweek. Een celkweek bestaat uit een verzameling gelijke cellen en kan bijna net zo gemakkelijk gekweekt en gehanteerd worden als een bacteriecultuur en is zo minder bewerkelijk en kostbaar als het werken met dieren of kippenembryo's.

Aantonen van (het aantal) dierpathogene virussen

Cytopathogene effect
Normale cellen hebben de neiging zich te hechten aan de glazen of plastic fles en vermeerderen zich tot een één cel dikke laag: een monolayer. Virussen die zo'n monolayer infecteren veroorzaken soortspecifieke schade aan de cellen, dit schadelijke effect wordt ook wel het cytopathogene effect genoemd. Dankzij deze kenmerken kan men een virus identificeren.
Deze plekjes in een monolayer kunnen geteld worden, zodat ook een telling (kwantitatieve bepaling) mogelijk is.

Antigeentest  

De meest toegepaste bepalingen van virussen zijn de immunochemische bepalingen: bepalingen waarbij men gebruikt maakt van de specifieke binding tussen antistof en antigen en deze binding zichtbaar/meetbaar maakt, in dit geval een antigen gelegen op het betreffende virus. We testen dus op de aanwezigheid van een specifiek gen van het virus. 

Antistoftest

Bij het stellen van een diagnose bij mens of dier kan het ook zo zijn dat men niet op zoek gaat naar het virus maar dat men het bloed van de te onderzoeken persoon onderzoekt op de aanwezigheid van antistoffen gericht tegen een bepaald virus. Is de hoeveelheid antistoffen hoog of vindt men een toename in de tijd (bij twee opeenvolgende bepalingen) dan is er sprake van een virusinfectie.

Bij elke immunochemische bepaling moet op de een of andere wijze de binding tussen antistof en antigen zichtbaar gemaakt worden.
Bepalingen die bij virussen (of de antistoffen ertegen) veel worden gebruikt zijn bijvoorbeeld.
de ELISA en de  de Laterale Immuno Flow test

ELISA
ELISA is de afkorting van Enzym Linked Immuno Sorbent Agar.
Sorbent wil zeggen dat de antistoffen (of antigenen) aan een vaste drager gekoppeld zijn. Deze drager kan een de binnenkant van een cupje in een ) microtiterbakje zijn, latexkorreltjes, of de binnenkant van een buis.
Enzyme Linked wil zeggen dat een ‘deelnemer’ in de reactie hetzij de antistof, hetzij het antigen gelabeld is met een enzym. De aanwezigheid van dit enzym en dus van (het daaraan gekoppelde antistof of antigen) wordt aan het eind van de bepaling zichtbaar gemaakt door het substraat toe te voegen. Deze verandert door de reactie met het enzym in een kleurstof die gemeten kan worden. Zie ook ELISA en antigenen
Belangrijk bij deze bepaling om tussen de verschillende stappen goed te wassen om niet gebonden reagentia te verwijderen.

Laterale (immuno)flow testen bestaan uit een teststrip met daarop vastzittende antistoffen en een testsysteem om een binding met passende antigenen zichtbaar te maken. (andersom kan ook!) Om de analyse uit te voeren breng je het monster op de teststrip. Dit “loopt”door het membraan en is de te bepalen, passende antigen aanwezig dan wordt na enkele minuten een gekleurde lijn op de teststrip zichtbaar. Denk aan de zwangerschapstest. Het zijn zeer snelle testen terwijl er geen apparatuur nodig is. Ook het coronavirus kan hiermee bepaald worden.

Een antigeen zelftest is een coronatest die je in een winkel of apotheek kunt kopen en zelf kunt afnemen. Zelftesten zijn bedoeld voor mensen zonder klachten, als aanvulling waarmee anders onopgemerkte besmettingen opgespoord kunnen worden. Zelftesten zijn niet geschikt voor: mensen met klachten, mensen die contact hadden met iemand met corona, mensen die terugkeren uit een hoog risicogebied Zelftesten zijn minder betrouwbaar dan een PCR of antigeen test die door een professional wordt afgenomen. Maar onderzoek naar zelftesten laat zien dat, mits de zelftest juist wordt afgenomen, de betrouwbaarheid tussen de 58% en 78% ligt. Er is dus een grote kans dat iemand een negatieve testuitslag krijgt terwijl die persoon wél besmet is met SARS-CoV 2 en het virus mogelijk op anderen kan overdragen. Een positieve zelftestuitslag moet altijd bevestigd worden met een professioneel afgenomen PCR of Antigeen test bij de GGD. Zie de sites van RIVM en Rijksoverheid.

 

DNA / RNA bepalingen

Naast de immunochemische testen worden virussen met DNA/RNA technieken bepaald. Met name de PCR die ook gebruikt wordt om op het coronavirus  te testen. Hiermee kunnen ook genetische varianten van elkaar worden onderscheiden. Erg belangrijk om de pathogeniteit vast te stellen en ook mogelijke besmettingsroutes.


meer DNA: DNA, PCR, Sequensing, DNA typering, DNA chip

De bouw van een virus
De vermeerdering van een virus
Wat is het verschil tussen een bacterie en een virus?
Leeft een virus  wel of  niet?
Lysogenie
Transductie
Wat doe je tegen een virus?
DNA en RNA virussen