Indirecte immuunfluorescentie

Bij de indirecte immunofluorescentie wordt het antigen niet direct met een  fluorescerende antistof gekleurd (zie directe immunofluorescentie), maar via een tussenstap waarbij eerst de specifieke antistof tegen het te onderzoeken antigen wordt gebruikt en daarna een antistof tegen deze eerste antistof.

Dit vraagt om uitleg!

Belangrijk om te weten is dat een antistof zelf een groot eiwitmolecuul is met een variabele volgorde en samenstelling aan aminozuren.

Echter per diersoort is er ook een constant gedeelte, kenmerkend voor deze diersoort, die ingespoten bij een andere diersoort, door dit laatstgenoemde als vreemd herkend wordt en dus als antigen waar het tweede dier dus antistoffen tegen gaat vormen.

Schematisch zou je het zo kunnen voorstellen

Rechts de antistof met boven en onder een "bekje" dat past bij het antigen waartegen het gevormd is, bijvoorbeeld een door muizen gevormde antistof tegen het  varkenspestvirus

De ronde vormen in het midden worden door andere dieren bijvoorbeeld konijnen als vreemd herkend en dus wordt er een antistof tegen gevormd dat natuurlijk weer past

IF 1
Hier de passende antistof : konijne-antimuizen-antistof           IF 11
Deze tweede antistof is voor de bepaling fluorescerend gemaakt         IF 2

 

Met het muizen-antivarkenspestserum en het konijne antimuizenserum kunnen we nu de indirecte immuunfluorescentie uitvoeren:

uitstrijkjes van
bijvoorbeeld twee varkens
IF 5  

IF 8

de eerste (muizen)antistof
tegen varkenspestvirus,
na spoelen blijft de
antistof alleen op het
eerste preparaat zitten
IF 9 IF 7
de tweede fluorescerende (konijnen)antistof
tegen muizen, na spoelen blijft het zitten
op het eerste preparaat
omdat het zich hecht
aan de eerste antistof
IF 10 IF 6
Beeld:
De aanwezigheid
van de tweede antistof
wordt zichtbaar onder de fluorescentiemicroscoop
IF 4 IF 3
Conclusie Varkenspestvirus aanwezig Geen varkenspestvirus aanwezig

Waarom zo ingewikkeld?:
Per antigen wordt er meer licht zichtbaar dus een gevoeliger bepaling.