Begrippenlijst
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Mail me als je een begrip erbij wilt hebben.
Voor een alfabetische lijst van micro-organismen zie van A tot Z
Aëroob micro-organisme | een micro-organisme dat zuurstof nodig heeft om te kunnen groeien | |
Aerosol | een heel klein deeltje of druppeltje in de lucht. Zo'n deeltje of druppeltje kan een bacterie (of meerdere bacterien of virussen) bevatten en zo ziekte veroorzaken vaak doordat het ingeademd wordt. Een bekend voorbeeld hiervan is Legionella. | |
Accreditatie | Bij accreditatie van een organisatie wordt niet alleen gekeken of het managementsystemen aan de eisen voldoet (zie certificatie), maar wordt ook de competentie van de organisatie en naar personeel beoordeeld, en wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de organisatie beoordeeld | |
Adhesine | Een door een bacterie gevormde stof die zich bindt aan een oppervlak in een gastheer . De binding is specifiek en draagt bij aan de pathogeniteit van de bacterie.Adhesinen komen o.a. voor op de fimbriae en het O-antigen is ook een adhesine (zie celwand gramnegatieve cel) | |
Antibiogram | Een antibiogram geeft de gevoeligheid weer van een micro-organisme voor een aantal verschillende potentieel antimicrobe stoffen. | |
Autoclaaf | Een pan (snelkookpan) waarin onder druk kan worden verhit, nadat alle lucht uit deze pan is geblazen wordt de pan luchtdicht afgesloten en veroorzaakt de stoom een overdruk waarbij temperaturen boven 100 ºC zodat ook bacteriesporen snel gedood kunnen worden zodat sterilisatie mogelijk is. | |
Agar agar | Gelvormende stof gewonnen uit zeewier. Wordt gebruikt om voedingsbodems vast te maken zodat reinkweek en telling van micro-organismen mogelijk is. Agar wordt vloeibaar bij ca 100ºC(koken) en wordt vast bij 50ºC. |
|
Agglutinatie | samenklontering van cellen, als gevolg van de reactie van antistoffen met cellen waarop (bij de antistof passende antigenen) liggen | |
Antigen |
een stof die als hij het lichaam binnenkomt wordt herkend als lichaamsvreemd: het lichaam reageert door er een (passende) antistof tegen te maken | |
Antistof antilichaam antibody |
een stof die het lichaam maakt als reactie op een lichaamsvreemde stof | |
Autotroof | Er zijn organismen die de organische stoffen zelf opbouwen uit anorganische stoffen. Deze organismen noemt men autotroof. Alle planten, algen en enkele bacteriesoorten zijn autotroof. | |
ATP | een stof waarin een energierijke verbinding zit waardoor energie in de cel (bij alle organismen) wordt opgeslagen. Is er voor groei, beweging energie nodig dan wordt ATP in ADP omgezet en komt de nodige energie vrij. ATP wordt gewonnen in de dissimilatie ATP-metingen worden gebruikt bij hygiene controles |
|
Beta-lactamases |
zijn enzymen gevormd door bacterien waardoor deze resistent worden voor een groot aantal antibiotica.Deze antibiotica hebben een beta-lactamring. En deze ring wordt door het enzym kapot gemaakt waardoor de antibiotica niet meer werken met alle gevolgen van dien. |
|
Biofilm | Een biofilm is een laag micro-organismen omgeven door zelfgeproduceerd slijm vastgehecht aan een oppervlak. |
|
Biologisch afbreekbaar | Een stof is biologisch afbreekbaar als bacteriën en schimmels in staat zijn de stof af te breken tot CO2 en H2O. Hierdoor wordt de (koolstof)kringloop gesloten. | |
Bonte rij | Serie voedingsbodems om een bacterie te identificeren met behulp van biochemische reacties(eigenschappen) | |
Botuline | Een heel giftige stof. De giftigste stof die er bestaat. Het is een exo-enzym uitgescheiden door Clostridium botulinum, dat de overdracht van prikkels van zenuw op spier verstoort en zo verlammingen veroorzaakt. In lage concentraties is het bekend als botox, dat gebruikt wordt als medicijn tegen migraine en overmatig zweten en als injectievloeistof tegen rimpels. | |
Certificatie | Bij certificatie van een organisatie wordt een verklaring afgegeven dat het managementsysteem aan de gestelde eisen voldoet. | |
Chromogene substraten | Dit zijn stoffen die door een (uiteraard specifiek) enzym kunnen worden omgezet in een gekleurde of fluorescerende verbinding. Omdat het bezit van het enzym dat het substraat kan omzetten soort- of groepsspecifiek is kan men op een plaat een bepaalde soort of groep onderscheiden van de andere micro-organismen. | |
Cultuur | "het kweekje" de gekweekte micro-organismen, meestal wordt een reincultuur bedoeld | |
Denitrificatie | is het omzetten van nitraten in nitriet en stikstofgas. Gebeurt door bacterien in de anaerobe ademhaling. | |
Determinatie | Het op naam brengen van een onbekende bacterie door de eigenschappen ervan te bepalen (identificatie) | |
D-waarde | Tijd waarin tijdens een verhitting (bij een bepaalde temperatuur) 90% van het aantal micro-organismen wordt gedood. | |
Electieve stoffen | Stoffen in een voedingsboden die er voor zorgen dat het (gezochte) micro-organisme een kenmerkend, herkenbaar kolonieuiterlijk krijgt | |
Endospore | Bacteriespore, overlevingsstructuur van een bacterie (dus geen voortplantingsstructuur). | |
Enterobacterien | Een grote groep bacteriën met als kenmerken gramnegatief, facultatief anaëroob, in staat glucose te vergisten. Veel geslachten komen in de darm voor (entero), maar er zijn ook soorten die in water of op planten voorkomen. Toch is de aanwezigheid /aantal entero's een maat voor de (slechte) hygiëne of een teken van een niet goed gelukt verhittingsproces | |
Eukaryote cel | Een cel met een aparte celkern waarin het DNA ligt, alle cellen van dieren, planten, algen en schimmels zijn eukaryoot , dit in tegenstelling tot de cellen van bacteriën, deze hebben prokaryote cellen. | |
Denitrificatie | is het omzetten van nitraten in nitriet en stikstofgas. Gebeurt door bacterien in de anaerobe ademhaling. | |
Exponentiële groei | Groei waarbij er elke periode een vermenigvuldiging van het aantal cellen plaats vindt. (elke generatietijd een verdubbeling) | |
Faagtypering | Het identificeren van stammen binnen een bacteriesoort op grond van hun gevoeligheid voor bepaalde bacteriofagen. | |
Fimbriae | Uitsteeksels aan een bacteriecel, zorgen ervoor dat bacterien ergens aan vast blijven "haken", of dat ze aan elkaar blijven zitten en zo een drijvend matje kunnen vormen. | |
Fysiologische zoutoplossing | is een water met 0,9 % NaCl (0,9 gram keukenzout per 100 milliliter. Deze vloeistof heeft dezelfde osmotische waarde als de cellen (in ons lichaam en vermoedelijk ook bacteriecellen) waardoor de cellen als in deze vloeistof terecht niet krimpen op knappen (zie wateractiviteit). Reden om de vloeistof te gebruiken als verdunningsvloeistof bij het kiemgetal) | |
Generatietijd | Tijd die een bacterie nodig heeft voor een celdeling | |
Gramkleuring | Bacteriekleuring die onderscheid maakt twee groepen bacteriën de grampositieve en de gramnegatieve ,elk met een verschillende soort celwand. Deze kleuring is vaak de eerste stap in de determinatie. | |
Grampreparaat | preparaat met gekleurde bacteriën waardoor je onderscheid kunt maken tussen Grampositieve en Gramnegatieve bacteriën |
|
Grensreactie | Bepaling van de aanwezigheid van een meestal pathogeen micro-organisme in een bepaalde hoeveelheid product. Er wordt dus niet "geteld", maar een hoeveelheid product wordt ingezet en als het micro-organisme wordt aangetoond is het product afgekeurd. Hoe meer product hoe strenger de eis. | |
Heterotroof | Een organisme is heterotroof als hij zijn organische celmateriaal opbouwt uit organische stoffen. Is dus afhankelijk van andere organismen. Tegenovergestelde van autotroof | |
Kolonie | Een verzameling bacterien of gisten op een vaste voedingsbodem, meestal ontstaan uit 1 cel (of een kluitje cellen ontstaan uit 1 cel). Uit een dergelijke kolonie kan men een reincultuur kweken. |
|
Kiemgetal | Ook wel koloniegetal genoemd : aantal kolonievormende eenheden per gram of ml een product (levensmiddel, water) | |
Koloniegetal | Kiemgetal (zie hierboven) | |
Kolonie vormende eenheid of k.v.e. | Eenheid gebruikt bij bepaling van het kiemgetal, dit wordt uitgedrukt in het aantal k.v.e.per ml of gram .Dat wil zeggen dat er zoveel kolonies gekweekt zijn uit 1 gram product. Omdat de mogelijkheid bestaat dat 1 kolonie uit meer cellen is ontstaan wordt deze eenheid gebruikt en niet het aantal cellen per ml of gram. |
|
L-vorm | bacterieprotoplasten ontstaan door het gedeeltelijk of compleet ontbreken van de celwand L-vormen kunnen spontaan ontstaan of geïnduceerd worden door enzymen en/of antibiotica | |
Metagenomica (Metagenomics) | De studie/bepaling van de genetische inhoud in een bepaald milieu.Het gaat dus om DNA/RNA van alle (micro-) organismen in bijvoorbeeld de darm, een voedingsmiddel of een sloot. Voordeel is dat je ook niet de kweekbare organismen identificeert. En heel veel tegelijk en snel. |
|
Microaerofiel | Een bacterie is microaerofiel als hij groiet bij een lage(re) zuurstofconcentratie (dan normaal aanwezig is). | |
Microbioom | Het geheel van alle micro-organismen die op en in ons lichaam leven: op de huid, in de luchtwegen en in het maag-darmkanaal. |
|
Nosocomiale infectie | infectie opgelopen in een ziekenhuis. Vaak door een resistente bacterie veroorzaakt. | |
Ophoping | Door het enten van het te onderzoeken levensmiddel (of ander monster) in een selectief vloeibare voedingsmedium het te bepalen micro-organisme zo laten vermeerderen dat het in in de meerderheid komt ten opzichte van andere micro-organismen die ook in het levensmiddel voorkomen. Het gezochte micro-organisme vermeerdert, de andere micro-organismen worden in groei geremd of gedood. | |
Overnachtcultuur | Een cultuur die 1 nacht heeft gegroeid, meestal in een vloeibaar medium. | |
Pasteurisatie | Een korte, milde verhittingsstap tijdens het productieproces van levensmiddelen met als doel de meeste ziekteverwekkers te doden en het product langer houdbaar te maken (de bacteriesporen overleven het proces (dit in tegenstelling tot sterilisatie) | |
Pathogeen | Ziekteverwekkend (micro-organisme) | |
PCR | afkorting van polymerase chain reaction, een methode om DNA in korte tijd vele malen achterelkaar te laten verdubbelen waarna verdere analyse mogelijk is | |
Probe | Een klein stukje DNA of RNA met een bekende specifieke nucleotidevolgorde dat gelabeld is en na binding met een gezocht (aan te tonen) stuk DNA dit DNA zichtbaar maakt. Zie FISH | |
Prokaryoot | Een cel zonder aparte celkern, het DNA ligt los in de cel , alle bacteriën hebben een prokaryote cel dit in tegenstelling tot alle andere organismen die uit eukaryote cellen (met celkern) bestaan. | |
Psychrotroof | Koudetolerant micro-organisme die behalve bij een "normale" ook groeit bij lage temperaturen. Lastig bij levensmiddelen die in de kolekast bewaard worden. | |
Quorum sensing | Bacteriën gaan pas over tot de vorming van een bepaalde stof als er genoeg individuen bij elkaar zijn en hierdoor deze actie effectief is. Door signaal moleculen naar elkaar uit zenden en te ontvangen weten ze dat ze met genoeg zijn. |
|
Real Time PCR | Een bepalingsmethode waarbij DNA wordt vermeerderd en gelijktijdig de vermeerdering zichtbaar gemaakt wordt waarbij uit deze grafiek afgeleid kan worden hoeveel DNA oorspronkelijk afwezig is | |
Reincultuur | Een cultuur die afkomstig is van 1 cel (kolonie). Bestaat uit identieke cellen en dus uit 1 soort bacteriën, een voorwaarde voor verdere identificatie | |
Reinkweek | zie reincultuur | |
Resuscitatie | Voorafgaand aan een (bacterie)bepaling wordt (een verdunning van)het te onderzoeken product in een algemeen medium geïncubeerd. Dit geldt voor producten die vermoedelijk (door verhitting, zout, zuur ) beschadigde micro-organismen bevatten die zonder resuscitatie de selectieve bepaling niet overleven en dus niet aantoonbaar zijn. De resuscitatie laat de bacterie eerst herstellen zodat ze aantoonbaar worden. Van belang omdat ze ook bij het opeten door de consument schadelijk zouden kunnen zijn. | |
Selectieve stoffen |
Stoffen in een voedingsbodem die ervoor zorgen dat de ongewenste (niet te bepalen) micro-organismen niet kunnen groeien waardoor het gezochte micro-organisme ongehinderd kolonies kan vormen | |
Serotypering | Het bepalen van een bacterietype door de onbekende bacterie te laten reageren met bekende antistoffen, past de antistof dan ontstaat er zichtbare reactie (agglutinatie of een fluorescentie- of kleurontwikkeling) | |
Serotype | Bij veel bacterien is het serotype van belang. De antigenen worden genummerd, er zijn ) antigenen gelegen op de celwand en H-antigenen in de flagellen. Zo is er een E. coli O157:H7, een serotype in de EHEC groep. |
|
Sterilisatie | Het behandelen van voorwerpen waardoor na afloop van de behandeling geen levende micro-organismen meer aanwezig zijn | |
Stomacher |
|
|
Totaaltelling | Bepaling van het totale aantal cellen. Dit betekent het aantal dode en levende cellen (micro-organismen per ml in een product). Niet te verwarren met het totaal kiemgetal, dit is het resultaat van een kiemgetalbepaling op een algemene voedingsbodem waarbij "alle" bacteriën worden geteld (dus zonder een selectieve bedoeling). |
|
Vaccinatie | Methode om door inenting met voor een ziekteverwekker specifieke antigenen. Deze antigenen zelf veroorzaken geen ziekte maar zetten het lichaam aan tot de vorming van antistoffen en er ontstaat een immunologisch geheugen waardoor bij een besmetting met de echte, complete ziekteverwekker het lichaam sneller en effectiever kan reageren en het ziekteverloop milder verloopt of de ziekte uitblijft. | |
Validatie | Aantonen dat een analyse deugt dat wil zeggen voldoet aan de eisen voor het specifiek beoogde doel (bepaling). | |
Viable Count | zie kiemgetal | |
Viable but nonculturable state (VNBC) |
Bacteriecellen kunnen niet meer met kiemgetal worden gedetecteerd, maar zijn wel levensvatbaar. |
|
Virus | Een stuk erfelijk materiaal (DNA of RNA) dat zich in een cel van een organisme laat vermeerderen doordat in die cel het virus DNA (na binnendringen) de stofwisseling van de cel gaat bepalen ten koste van de normale celstofwisseling. | |
Vital Count | zie kiemgetal | |
Voedselinfectie | infectieziekte ontstaan door het eten van voedsel en veroorzaakt door de (aanwezigheid van) ziekteverwekkende bacteriën in dat voedsel , de ziekte zelf ontstaat na binnendringen van de micro-organismen in het lichaam. | |
Voedselvergiftiging | vergiftiging ontstaan door het eten van voedsel waarin gifstoffen (toxinen), die door bacteriën of schimmels in dat voedsel zijn gevormd | |
Wateractiviteit |
De hoeveelheid water die beschikbaar is voor een micro-organisme. | |
Z-waarde | Het aantal graden Celsius waarmee de temperatuur verhoogd moet worden om de D-waarde 10 keer zo laag te krijgen. |